Verklaring regelingen
BK-regeling
De Beeldende Kunstenaars Regeling (1956) was een regeling waardoor kunstenaars in ruil voor diensten of kunstwerken een inkomen ontvingen. Het doel was hen maatschappelijke zelfstandigheid te garanderen. Toen de regeling verviel konden kunstenaars een beroep doen op de Bijstand. De uitvoering van de BKR was in handen van het gemeentebestuur van de woonplaats van de kunstenaar. Er werden adviescommissies ingesteld, waarin, naast vertegenwoordigers van de gemeente, een drietal deskundigen op het gebied van kunst zitting hadden. Kunstenaars die zelf van de BKR gebruik maakten, konden niet in deze commissie worden benoemd. De commissie bekeek of de betreffende kunstenaar aan de gestelde eisen voldeed en bracht advies uit aan het gemeentebestuur. Hij/zij moest aan de volgende voorwaarden voldoen:
- over onvoldoende financiele middelen beschikken.
- tussen de 25 en 65 jaar oud zijn.
- Nederlander zijn.
- drie jaar voor hij/zij de BKR aanvroeg beeldend kunstenaar zijn geweest.
- pogingen hebben gedaan om exposities te houden of op andere wijze de verkoop van kunstwerken hebben gestimuleerd.
- bij een leeftijd tussen de 25 en 35 jaar, ook buiten zijn/haar eigen vakgebied geprobeerd hebben om een inkomen te verwerven.
- als hij/zij jonger was dan 30 jaar, dan moest er bovendien nog een diploma of getuigschrift worden getoond van een door de overheid gesubsidieerde instelling.
De kunstwerken werden in de eerste jaren van de Regeling door de gemeenten vooral voor tentoonstelling verspreid onder (semi)overheidsinstellingen. Op grond van de Regeling mochten de kunstwerken niet verkocht worden. Er maakten steeds meer kunstenaars gebruik van de BKR en uiteindelijk werd de regeling te duur. De toelatingseisen werden o.a. strenger, wat tot protesten van de beroepsgroep leidde. De hoeveelheid kunstwerken werd rond 1976 onbeheersbaar en de rijksfinanciering werd afgebouwd. In de jaren 1982-1986 werd besloten tot een verlaging van het BKR-budget; per 1-1-1987 werd de regeling officieus opgeheven en in 1992 werd deze officieel ingetrokken.
1% - 1,5%-regeling: percentageregeling beeldende kunst
De percentageregeling voor beeldende kunst is een regeling die inhoudt dat bij nieuwbouw, verbouw of koop van rijks-, provinciale of gemeentelijke gebouwen kunst zal worden toegepast. De Regeling werd in eerste instantie toegepast als de totale bouwkosten hoger waren dan € 1.000.000,--. In 1951 werd op initiatief van het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen de kern van de percentageregeling voor genoemde gebouwen vastgesteld; voor de artistieke/decoratieve aankleding van belangrijke en/of representatieve gebouwen werd voortaan 1½% van de nieuwbouw-som gereserveerd (bron: Handboek Percentageregeling, 2009).